Psalms 149

Inleiding

In de vorige psalm hebben wij gehoord hoe de hele schepping, de hemel en haar inwoners, de aarde en alle bewoners, wordt opgeroepen om de HEERE als hun Schepper te loven. Die psalm eindigt met een drietal redenen voor het volk Israël, de gunstelingen van de HEERE, die in nauwe gemeenschap met Hem zijn, om de HEERE te loven. Deze oproep wordt in Psalm 149 beantwoord.

Terwijl in Psalm 148 de HEERE wordt groot gemaakt als de Schepper en Onderhouder van het heelal (vgl. Op 4:11), wordt in Psalm 149 de HEERE groot gemaakt als Verlosser – of Losser – (vgl. Op 5:9-14) van Israël. De verheven, indrukwekkende verlossing van Israël kan alleen maar geloofd worden met een nieuw lied. Zoals het eerste lied van de Bijbel en van Israël tot stand kwam na hun verlossing uit Egypte (Ex 15:1), zo gaat het gelovig overblijfsel van Israël na de overwinning over de vijand met een nieuw lied de HEERE groot maken (vgl. Op 15:2-3).

De indeling van de psalm is overeenkomstig de twee redenen om de HEERE te loven:

Ps 149:1-4 terugblik: verlossing door Christus.

Ps 149:5-9 vooruitblik: regeren met Christus.

Gods gunstelingen zingen

De psalm begint met “halleluja”, het kenmerk van de laatste vijf psalmen (Ps 149:1). Dan volgt de oproep om “voor de HEERE een nieuw lied” te zingen. Dit nieuwe lied past bij de nieuwe periode die voor Gods volk is aangebroken, een periode van ongestoorde vrede en vreugde met nieuwe, niet eerder genoten zegeningen. De HEERE is het voorwerp van het nieuwe lied, want Hij heeft al deze zegeningen voor Zijn volk bewerkt. De gemeente zingt op aarde al een loflied (Hb 13:15; Jh 4:23) en zal straks in de hemel een nieuw lied zingen (Op 5:9). Israël zingt het nieuwe lied op aarde.

Het is een nieuw lied omdat het nu gaat om het nieuwe verbond. Het wordt gezongen in de gemeente van de gunstelingen, de chasidim, dat zijn zij die trouw zijn aan het verbond met de HEERE. Het is ook een nieuw lied omdat de verlossing iets is wat totaal nieuw is (Js 43:19), waardoor de woorden van de oudere liederen niet toereikend zijn om de nieuwe verlossing onder woorden te brengen (vgl. Ps 96:1; Ps 98:1).

Het nieuwe lied wordt hier niet door de enkeling gezongen, maar “in de gemeente van [Zijn] gunstelingen”. Zij zijn de verlosten die God als Zijn volk heeft bewaard. Door hen als gemeente van Zijn gunstelingen wordt Zijn lof gezongen. Zij zijn het verbondsvolk, de gemeente van de rechtvaardigen.

Dat zij hier Gods ‘gunstelingen’ worden genoemd, onderstreept dat hun lied wordt ingegeven door het besef dat alles wat ze aan zegeningen hebben gekregen op grond van het nieuwe verbond is. Dit verbond is gebaseerd op de komst van de Middelaar Die Zijn bloed heeft vergoten. Daardoor kan de HEERE Zijn zegen, dat is het erfdeel, aan de gunstelingen geven. Het is genade omdat het niet is gebaseerd op de eigen gerechtigheid van het volk, maar op grond van het volbrachte werk van Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond.

“Israël”, het volk dat uit gunstelingen bestaat, wordt opgeroepen zich te “verblijden in zijn Maker” (Ps 149:2). Dit legt er opnieuw de nadruk op dat de HEERE de oorsprong van Zijn volk is. Hij heeft het gemaakt (Ps 95:6; Ps 100:3; Js 44:2). Ze hebben hun ontstaan en bestaan aan Hem te danken.

Ze worden ook “de kinderen van Sion” genoemd. Dat herinnert eraan dat ze niet meer met de Sinaï, de berg van de wet, zijn verbonden, maar met de berg Sion, de berg van de genade, die hier als moeder wordt voorgesteld (Js 66:8). Ze zijn genaderd tot de berg Sion (Hb 12:19-25), wat betekent dat ze door genade zijn wat ze zijn. Met de berg Sion is ook het koningschap van de Heer Jezus verbonden (Ps 2:6). Daarom worden ze opgeroepen zich te “verheugen over hun Koning”, Die in weldadigheid over hen regeert. Hij woont in hun midden, Hij leidt hen en beschermt hen en zegent hen met een overvloedige zegen.

Het doel van verlossing is om feest met de HEERE te vieren (vgl. Ex 5:1). Het kan niet anders of ze zullen “Zijn Naam loven in reidans” en “voor Hem psalmen zingen met tamboerijn en harp” (Ps 149:3). Een reidans is een dans die door een rei, dat is een groep personen, wordt uitgevoerd, met name een rondedans. Het benadrukt de gemeenschappelijke vreugde. De reidans, de tamboerijn en het zingen zien we ook na de eerdere verlossing van Gods volk, die uit de slavernij in Egypte (Ex 15:1; 20-21). Het onderstreept de sterke verwantschap tussen die gebeurtenis en de bevrijding van Gods volk in de eindtijd.

Deze Koning, hun Messias, is de HEERE Zelf (Ps 149:4). Hij woont bij Zijn volk en is hun “goedgezind”. Hij vindt Zijn vreugde in hen, want zij zijn in de juiste gesteldheid van hart. Zij zijn ”de zachtmoedigen”. Dat zijn ze geworden door Zijn werk in en aan hen in de grote verdrukking, waarbij Christus Zelf hun Voorbeeld en Meester is (Mt 11:29). Die tijd van benauwdheid, waarin ze vertrapt zijn door de volken, is voorbij. De HEERE heeft hen tot hoofd van de volken gemaakt (Dt 26:19). Daardoor genieten ze nu “aanzien … met heil”.

De tijd van lijden met Christus is noodzakelijk om met Hem te kunnen regeren. De volgelingen van David die hem in de tijd van zijn verwerping door koning Saul zijn gevolgd, zullen met David regeren tijdens zijn koningschap. Zo is het ook met het gelovig overblijfsel en zo is het ook met ons (Rm 8:17b).

De tijd van verheerlijking vinden we in de Ps 149:5-9, dat is als zij met Christus zullen regeren. Het is de vervulling van de belofte van de Heer Jezus aan Zijn discipelen: “Jezus nu zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op [de] troon van Zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Mt 19:28).

Gods gunstelingen regeren

Als “[Zijn] gunstelingen” mogen ze “om [die] eer opspringen van vreugde” (Ps 149:5). Als de voorwerpen van Zijn gunst of genade, rust Gods eer – Hebreeuws kabod –, Gods heerlijkheid als een kroon op hen. De tijd van ikabod – betekent ‘weg is de eer’ – is voorbij, de tijd dat de eer van Gods volk weg was (vgl. 1Sm 4:21). De HEERE heeft Zijn volk “genade en eer” gegeven (Ps 84:12). Zij zijn door Hem verheerlijkt, heerlijk gemaakt, voor het oog van de volken (Js 55:5; Js 60:9). Er is alle reden tot “vrolijk zingen” (Js 61:10).

Dit is de tijd dat het overblijfsel, dat met Christus heeft geleden in de tijd van de grote verdrukking, met Christus is verheerlijkt en met Hem gaat regeren. En dat mogen ze doen met een overvloed van vreugde, hun “beker vloeit over” (Ps 23:5c). Ook wij mogen, als wij het avondmaal vieren, de drinkbeker van dankzegging nemen in het vooruitzicht dat ook wij, die nu met Christus lijden, eens, dat wil zeggen zeer binnenkort, met Hem verheerlijkt zullen worden.

Het overblijfsel mag dat doen “op hun slaapplaatsen”. De slaapplaatsen waren tijdens de grote verdrukking de plaatsen waar zij met tranen het aangezicht van de HEERE zochten (Ps 6:7). Op die plaatsen hebben zij tijdens slapeloze nachten geworsteld met de vraagtekens van het leven (Ps 77:5-8). Nu is de tijd van tranen voorbij, de tranen zijn afgewist (Js 25:8; Op 21:4). Alle vragen zijn beantwoord. Ze kennen in zeker opzicht zoals zij gekend zijn (1Ko 13:12). De slaapplaatsen zijn nu niet meer nat van tranen, niet meer omgewoeld van de slapeloze nachten. Ze zijn geworden tot plaatsen waar de gelovige het juichen van overdag niet kan stoppen, zelfs in bed blijft hij juichen en de HEERE loven.

God heeft, naar Zijn belofte, Zijn volk in de rust gebracht. Eerder is het volk wel in het land gekomen, maar niet in de rust (Hb 4:9). Telkens hebben ze de beloofde rust door hun ontrouw aan God verspeeld. Maar de Messias, de Man van de ware rust (1Kr 22:9), heeft door Zijn werk op het kruis eerst rust voor hun geweten gegeven. En nu zijn ze ook uiterlijk in de rust ingegaan.

De gunstelingen van God zijn ook zingende en overwinnende strijders (Ps 149:6). Uit hun mond klinken “Gods lofzangen”, terwijl er “een tweesnijdend zwaard … in hun hand” is. Het eerste is een getuigenis van vertrouwen op God, terwijl in dat vertrouwen het zwaard wordt opgenomen om de tegenstanders te verslaan, waarbij er geen twijfel over de uitslag van de strijd bestaat. Deze twee aspecten zien we in de strijd van Josafat: Hij stelt zangers voorop, waarna de gewapende mannen volgen, waarna de HEERE de overwinning geeft (2Kr 20:21-22).

De strijd van ons, christenen, is niet tegen vlees en bloed (Ef 6:12). Daarom voeren wij geen strijd met een tweesnijdend zwaard van ijzer in de hand, met vleselijke wapens, maar met geestelijke wapens die krachtig zijn voor God (2Ko 10:4). Ons zwaard is “het zwaard van de Geest, dat is [het] Woord van God” (Ef 6:17; Hb 4:12; vgl. Js 49:2).

De lof van God is niet te verenigen met het kwaad waarmee de heidenen over Gods volk hebben geheerst. De strijd is nodig “om wraak te oefenen over de heidenvolken” (Ps 149:7). Het is de wraak van God die Hij over de heidenvolken brengt door middel van Zijn volk vanwege de vijandschap van die de heidenvolken tegen Zijn volk (Js 41:14-16; Jr 51:20; Mi 4:13; Mi 5:7-8; Zc 9:13). Zijn volk is het overblijfsel voor wie de voorzegde tijd om te regeren is aangebroken (Dn 7:22).

Het is over en uit met de heerschappij van de koningen van die heidenvolken die Gods volk steeds weer hebben belaagd, vernederd, opgejaagd en gedood (Ps 149:8). De koningen wordt alle vrijheid van handelen ontnomen door hen “te binden met ketenen”. Ook “hun aanzienlijken”, die zich schuldig hebben gemaakt aan het beroven van Zijn volk, verliezen hun vrijheid en daarmee hun aanzien. Zij worden “met ijzeren boeien” gebonden.

De wraak is geen plotselinge vergeldingsactie van iemand die het gevoel heeft dat hem onrecht is gedaan, maar vindt plaats “om het geschreven recht aan hen te voltrekken” (Ps 149:9; Dt 7:1-2; Dt 31:5; Dt 32:41-43; Js 26:9-10). Het is een volstrekt rechtvaardig vonnis dat wordt uitgevoerd in overeenstemming met wat lang van tevoren geschreven staat. De misdadigers zullen niet anders kunnen dan de rechtmatigheid ervan erkennen. Deze rechtvaardige vergelding “zal de glorie van al Zijn gunstelingen” zijn.

Al Gods handelingen in oordeel, ook de oordelen die Hij door middel van de Zijnen uitvoert, verzekeren de Zijnen van Zijn liefde. Daarom past aan het slot van deze psalm een nieuw “halleluja”, ‘loof de HEERE!’

Copyright information for DutKingComments